Een loze belofte
Vervangende nieuwbouw wordt vaak verbeeld als een belofte: efficiënt, betaalbaar en super duurzaam. Maar vervangende nieuwbouw drukt een enorme stempel op onze duurzaamheidsopgave. Wat als we uitgaan van de vraag: Kunnen we de gebouwen die er al staan gebruiken en hergebruiken?
De verbeelding van vervangende nieuwbouw verhult ook wat eraan voorafgaat: een grove en brute verwijdering van hetgeen er was. Het is een ontkenning van tijd, geschiedenis, herinnering en het sociaal weefsel wat in architectuur leeft. Wat zegt dat over onze verhoudingen met- en onze waardering vóór onze bestaande leefomgeving? Want wat verliezen we eigenlijk, als we weer een blok sociale woningbouw wegvagen?
Veel gebouwen die we tegenwoordig slopen zijn jonger dan we denken. Gebouwen uit de wederopbouw, uit de jaren 70 en 80, uit de vroege jaren 90. Gebouwen die misschien nog geen officiële erfgoedstatus hebben, maar wel deel uitmaken van onze collectieve ervaring. Denk aan scholen, ziekenhuizen, kantoren, sociale woningbouw. De plekken van het alledaagse, van ontmoeten, van de routine, van de herinnering.
Deze gebouwen vallen vaak buiten de radar van erfgoedbeleid. Ze zijn te jong, te gewoon, te moeilijk. Maar ze zijn ook betekenisvol. Niet per se vanwege hun architectonische verschijning, maar vanwege hun gebruik, hun context en de bijbehorende verhalen. En precies daar schuurt het huidige beleid: het is te veel gericht op het zichtbare, het bijzondere en het documenteerbare. Zou niet ook juist het alledaagse meer bescherming verdienen?
Ons collectief geheugen is in deze context relevant. Het gaat over plekken die voor groepen mensen betekenis dragen, los van hun formele status. Plekken waar geschiedenis plaatsvond, in kleine en grote zin. Deze laag van erfgoed is moeilijk te vangen in regelgeving, maar des te relevanter in het ontwerp- en transformatieproces. Juist hier ligt een taak voor ontwerpers: om deze immateriële waarden zichtbaar te maken. In woord, in kaart en in ruimte.