Essay

Ayla Stomp

Opereren tussen behoud en ontwikkeling

Leren waarderen vóór we besluiten te slopen

De stad verandert. Onvermijdelijk, onophoudelijk en in rap tempo. De opgaven zijn urgent en complex: woningnood, klimaatverandering, energietransitie, betaalbaarheid en sociale ongelijkheid. De reflex die daar nog (te) vaak op volgt is sloop ten behoeve van nieuwbouw. Want radicale sloop-nieuwbouw kent de weg van de minste weerstand en lijkt daarmee een passend antwoord. Al fietsend door mijn eigen stad Rotterdam was deze weerbarstige werkelijkheid door de jaren heen voor mij heel zichtbaar; veel geliefde- en minder geliefde gebouwen hebben radicaal plaats moeten maken voor nieuwe gebouwen. En deze radicale houding speelt niet alleen in Rotterdam.

Ayla Stomp is architect en associate bij JADE architecten. In dit artikel schrijft ze over 'Onvoltooid gebouwd', haar afstudeerproject aan de Rotterdamse Academie van Bouwkunst. Het project is een van de winnaars van Archiprix 2024 en won de tweede prijs bij de NRP Masterprijs 2024. Haar bijdrage is onderdeel van een nieuwe reeks artikelen van 'de Verdieping' onder de titel 'De stad die blijft' – een verkenning van het collectief (her)waarderen van wat er is, wat er was en wat er kan zijn. De reeks richt zich op de stad Tilburg, maar raakt ook bredere thema’s en benaderingen.

Terwijl het stof nog niet eens is neergedaald geeft het de Excel sheets de ruimte om zich rijk te rekenen aan virtuele vierkante meters. Zodat er vervolgens een ‘neutraal en transparant’ gesprek gevoerd wordt over de bouwkosten en een haalbare businesscase. De sloop van een gebouw is echter zelden slechts technisch of financieel. En allesbehalve neutraal; iedere ingreep in de stedelijke ruimte is een uitspraak over bredere waarden. Een keuze voor het één, en dus tegen het ander. Net als de aanwijzing van onze monumenten, die daarmee bescherming tegen sloop opwerpt. Maar waarom het ene gebouw wel, en het andere niet? Heeft niet ieder gebouw een mate van waarde? En wie bepaalt eigenlijk wat waardevol is?

Een loze belofte

Vervangende nieuwbouw wordt vaak verbeeld als een belofte: efficiënt, betaalbaar en super duurzaam. Maar vervangende nieuwbouw drukt een enorme stempel op onze duurzaamheidsopgave. Wat als we uitgaan van de vraag: Kunnen we de gebouwen die er al staan gebruiken en hergebruiken?

De verbeelding van vervangende nieuwbouw verhult ook wat eraan voorafgaat: een grove en brute verwijdering van hetgeen er was. Het is een ontkenning van tijd, geschiedenis, herinnering en het sociaal weefsel wat in architectuur leeft. Wat zegt dat over onze verhoudingen met- en onze waardering vóór onze bestaande leefomgeving? Want wat verliezen we eigenlijk, als we weer een blok sociale woningbouw wegvagen?

Veel gebouwen die we tegenwoordig slopen zijn jonger dan we denken. Gebouwen uit de wederopbouw, uit de jaren 70 en 80, uit de vroege jaren 90. Gebouwen die misschien nog geen officiële erfgoedstatus hebben, maar wel deel uitmaken van onze collectieve ervaring. Denk aan scholen, ziekenhuizen, kantoren, sociale woningbouw. De plekken van het alledaagse, van ontmoeten, van de routine, van de herinnering.

Deze gebouwen vallen vaak buiten de radar van erfgoedbeleid. Ze zijn te jong, te gewoon, te moeilijk. Maar ze zijn ook betekenisvol. Niet per se vanwege hun architectonische verschijning, maar vanwege hun gebruik, hun context en de bijbehorende verhalen. En precies daar schuurt het huidige beleid: het is te veel gericht op het zichtbare, het bijzondere en het documenteerbare. Zou niet ook juist het alledaagse meer bescherming verdienen?

Ons collectief geheugen is in deze context relevant. Het gaat over plekken die voor groepen mensen betekenis dragen, los van hun formele status. Plekken waar geschiedenis plaatsvond, in kleine en grote zin. Deze laag van erfgoed is moeilijk te vangen in regelgeving, maar des te relevanter in het ontwerp- en transformatieproces. Juist hier ligt een taak voor ontwerpers: om deze immateriële waarden zichtbaar te maken. In woord, in kaart en in ruimte.

"Verbeelding van vervangende nieuwbouw is een ontkenning van tijd, geschiedenis, herinnering en het sociaal weefsel wat in architectuur leeft."

Schijnduurzaamheid voor de korte termijn

We spreken over circulariteit, over energietransitie, over het verminderen van onze ecologische voetafdruk en onze co2 uitstoot en de urgentie op deze thematiek is steeds beter voelbaar. Tegelijkertijd blijven we slopen alsof de wereld dat wel aankan. Als we werkelijk verantwoordelijkheid willen nemen voor ons handelen, moeten we dan niet beginnen bij de vraag wat er al is en wat er kan blijven in plaats van wat er weg kan?

De cijfers zijn confronterend en liegen er niet om. De gebouwde omgeving is verantwoordelijk voor 39% van de Nederlandse CO2-uitstoot.

12% daarvan bestaat uit operationele emissies: de uitstoot die vrijkomt tijdens de gebruiksfase van gebouwen. 11% bestaat uit materiaal gebonden emissies: de uitstoot die vrijkomt bij het winnen, verwerken, transporteren en toepassen van bouwmaterialen.

De operationele emissies kunnen we aanzienlijk reduceren door anders te bouwen dan we momenteel doen; door in te zetten op low-tech gebouwen die zeer energiezuinig zijn. Ik verbaas me over onze traditionele bouwcultuur in tijden dat de druk op het milieu en onze leefomgeving ongekend hoog is. Staal, beton en kunststof isolatieplaten, zijn materialen met een zeer grote carbon footprint, maar zijn vandaag de dag nog steeds de meest gebruikte en toegepaste bouwmaterialen. Daarnaast stoppen we onze gebouwen vol met moderne klimaatinstallaties en in veel gevallen storten we veel van deze techniek ook nog eens in de betonvloeren van het gebouw waardoor dit toekomstig niet meer aanpasbaar is. Als je bedenkt dat we gebouwen voor een veel langere periode bouwen dan de levensduur van installatietechniek dan zouden we dit echt anders moeten inrichten. En wat mij ook bevreemd is dat we de vaak nog relatief hoge energievraag van onze gebouwen compenseren met de toepassing van zonnepanelen en dit duurzaam noemen. Het is natuurlijk goed dat we de energie die nodig is op een duurzame manier opwekken, echter voelt het ook een beetje als water naar de zee dragen. Zouden we in eerste plaats niet het probleem aan de voorkant moeten aanpakken door de energievraag aanzienlijk te verlagen vóórdat we gebouwen vol leggen met zonnepanelen die slechts 15 jaar meegaan?

De materiaal gebonden emissies zitten aan de voorkant van het bouwproces. Deze uitstoot vindt dus al plaats voordat een gebouw überhaupt één dag wordt gebruikt. Als we vervolgens naar de sloop van gebouwen kijken dan gebeurt dat nagenoeg opnieuw. Iedere vervangende nieuwbouw betekent dus weer een herhaling van deze belasting. Sloop-nieuwbouw drukt daarmee onnodig en te stevig op ons magere en resterende CO2 budget.

Diverse Europese LCA studies, tonen aan dat renovatie in veel gevallen 40 tot 70% minder CO2-uitstoot veroorzaakt dan vervangende nieuwbouw. Echter deze voordelen tellen zelden zwaar genoeg mee in de uiteindelijke besluitvorming. We zien vaak dat andere voordelen, zoals financiële of technische aspecten momenteel nog prevaleren boven de reductie van CO2. Wij kijken dus vaak vanuit een kortetermijnvisie naar maatschappelijke vraagstukken. Terwijl we juist nu onze uitstoot naar nul moeten reduceren. Want volgens berekeningen van bouwadviesbureau NIBE zou de bouwsector, bij voortzetting van de huidige werkwijze, het beschikbare CO2-budget voor het 1,5 graden Celsius doel, al in 2026-2027 overschrijden. En als dat gebeurt dan zullen consequenties niet uitblijven, en zullen bouwbeperkingen of zelfs een bouwstop niet ondenkbaar zijn.

"Er ligt een taak voor ontwerpers om immateriële waarden zichtbaar te maken. In woord, in kaart en in ruimte."

Een sloopverbod?

Er is beweging binnen het vakgebied. Langzamerhand ontstaat het besef dat slopen ‘not done’ meer is. Terug naar de tweede helft van 2022. In de voorbereiding van mijn onderzoek, stuitte ik op diverse kreten van vakgenoten die pleitten voor een algeheel sloopverbod. Een dappere uitspraak en het stelde mij gerust dat er mensen waren die dit thema agendeerden.
Tegelijkertijd riep het bij mij ook heel veel vragen op. Want wat betekent een algeheel sloopverbod eigenlijk voor de bestaande stad? Moeten we dan ook ineens alledaagse banale architectuur zoals een supermarkt of een bouwmarkt gaan koesteren? En wat betekent dit voor gebouwen die zich veel minder gemakkelijk laten transformeren tot een nieuwe bestemming? Is sloop dan niet het enige antwoord of zijn er nog andere waarden te ontdekken? Vraagt dit dan ook niet iets van ons monumentbeleid? Zouden we dan ook voor een ‘soepelere omgang’ met belangrijke gebouwen moeten pleiten?

De vraag is of de economische gedreven aanpak van rigoureuze sloop-nieuwbouw enerzijds en conservering van monumenten anderzijds plaats kan maken voor een meer dynamische strategie van adaptie en behoud. Het vraagt in ieder geval om een andere blik op- en omgang met onze bestaande omgeving. Een waarde gedreven benadering is hierbij essentieel om sloop te beperken of zelfs te vermijden.

Ik geloof niet zo het effect van een verbod opleggen. Als we echt verandering willen bewerkstelligen dan moeten we de achterliggende systemen bevragen. Vaak kun je daar de obstructies duiden en direct ook mogelijke oplossingen of alternatieven vinden. Een mooi voorbeeld waarbij het achterliggende systeem bevraagd en aangepast is, is in de stad Brussel. Daar wordt het ‘niet slopen tenzij’ beleid gevoerd. Kort gezegd betekent dit dat er enkel onder zwaarwegende motivatie gebouwen gesloopt mogen worden. Hiermee krijgt ieder gebouw als het ware ‘bescherming’ tegen de sloopkogel. De petitie van het burgerinitiatief House Europe! heeft als doel Europese wetgeving op te stellen die ten gunste zijn van renovatie en transformatie boven sloop. Voorstellen voor een CO2-tax op materiaal gebonden emissies of zeer lage BTW tarieven op renovatie of hergebruikte materialen zijn daarin veelbelovend. Ze maken zichtbaar en meetbaar wat nu verborgen blijft: dat slopen niet neutraal is. Dat elke beslissing om iets weg te halen ook een beslissing is om te vervuilen. En dat kiezen voor behoud een actieve, moedige keuze kan zijn.

"Ontwerpen in de bestaande stad betekent ontwerpen in de ruimte van de frictie."

Ontwerpen in de bestaande stad betekent ontwerpen in de ruimte van de frictie. Werken met- en aan het bestaande botst vaak met het systeem. Met regelgeving, met rekensommen, en soms ook met esthetische voorkeuren. En dat maakt het juist ook zo relevant. Juist in die frictie ontstaat namelijk ruimte voor het alternatief. En daarmee ook meer ruimte voor het narratief.

Waarderen als ontwerpstrategie

Bestaande ontwerp- en beleidsinstrumenten zijn vaak gebouwd op wat we kennen. Zo zijn monumentenstatussen en erfgoedwaarderingen ontworpen voor uitzonderingen en zijn toetsingskaders gebaseerd op de zaken die we kunnen meten. Hierin wordt voorbijgegaan aan al die andere waarden die ook op het spel staan. Als we erkennen dat duurzaamheid ook sociaal is, dat erfgoed ook toekomstgericht kan zijn, dan moeten deze instrumenten veranderen. Niet door alles te beschermen, maar door waardering breder te definiëren. Niet alleen het gebouw als object, maar ook als drager van bredere waarden. Dit vraagt van ons dat we beter en preciezer gaan kijken.

Het onderzoek ‘Erfgoed als leefomgevingswaarde, een referentiekader voor de dialoog over de waarde van het bestaande bij ruimtelijke ingrepen’ van het Planbureau voor de Leefomgeving biedt hierin een goed vertrekpunt. Het schetst een breed palet aan zowel harde als zachte waarden, die in onze bestaande omgeving opgesloten kunnen liggen. Wat als we altijd starten met de vraag: welke accommodatie-, representatie-, collectie-, economische-, identiteit-, sociale-, ontdekkings-, verervings- en esthetische waarde heeft dit gebouw eigenlijk? Op basis hiervan kun je het herbestemmingspotentieel vast stellen die de belangrijkste waarden gaan versterken. Dit heb ik vertaald naar een methodologie die waarden meetbaar maakt. De bril van de ontwerper speelt hierin een belangrijke rol. Ontwerpers zijn namelijk in staat om verschillende lagen van betekenis te identificeren.

In mijn drie casussen van mijn onderzoek, — een gebombardeerd woongebouw, een voormalig afvalverwerkingscomplex, en een kerk met leegstandsproblematiek — die door het verschil in schaal, type gebouw en programma een zo breed mogelijke scope van ons vak beslaan, benaderde ik de ontwerpvraag niet enkel als een opgave tot vernieuwing, maar als een uitnodiging tot conversatie. Door ze langs de 9 waarden van het PBL te leggen formuleerde ik antwoorden op vragen als: Wat vertelt deze plek? Wat staat er nog? Wat leeft er onder de bewoners? Wat verdwijnt er als ik hier iets toevoeg, en wat kan blijven bestaan? Hieruit ontstond een waardekader. Verschillende constellaties van de in kaart gebrachte waarden vormden de basis voor een het transformatiepotentieel van het gebouw. Hierin probeer je de aanwezigheid van waarden zoveel mogelijk in balans te brengen en kun je bepaalde afwegingen in het proces inzichtelijk en transparant maken. De methode biedt daarmee handvatten om een breder gesprek met verschillende stakeholders te voeren, waarbij de kansen en mogelijkheden van hergebruik beter onderbouwd tegen elkaar kunnen worden afgewogen. Het proces is in die zin even belangrijk als de uitkomst.

Neem het Dijkzigt ziekenhuis. Een gebouw dat na slechts 60 magere jaren misschien programmatisch niet meer passend was, maar technisch prima in orde en bovendien verankerd in herinnering en in zijn gebruik. De sloop ervan was een verlies dat verder ging dan vierkante meters. Het betekende ook het wissen van een tijdslaag. Van een zorggeschiedenis. En van het architectonisch bravoure en zelfvertrouwen wat de wederopbouwperiode met zich meebracht. Wat als we daar anders mee waren omgegaan? Wat als we hadden gezegd: laten we dit niet alleen programmatisch beoordelen, maar ook sociaal, technisch en historisch? Misschien waren we dan tot een ander besluit gekomen. Of in ieder geval tot een bedachtzamer proces en een bredere afweging.

Onvoltooid gebouwd

We leven in een versnelling. De politiek opereert onder het motto ‘bouwen bouwen bouwen’. En onder die druk is er weinig ruimte even een stapje terug te doen om goed te kijken. Bouwen aan de bestaande stad betekent misschien ook dat we juist wat moeten vertragen, en niet meteen moeten ingrijpen.

De titel van mijn onderzoek is niet voor niets "Onvoltooid gebouwd". Het verwijst naar het idee dat de stad nooit af is. En dat gebouwen, plekken, structuren altijd opnieuw gelezen, begrepen, gebruikt kunnen worden. Mits we bereid zijn om te beter kijken.

Ik geloof dat daar een verantwoordelijkheid ligt. Voor ontwerpers, voor overheden, voor ontwikkelaars en voor beleidsmakers. Om ruimte te maken voor het onvoltooide. Dat is geen gemakkelijke weg. Het vraagt een revisie van de opvattingen die wij als vakwereld aangeleerd hebben gekregen. Het vraagt om kennis, kundigheid en expertise. Maar ook geduld en vertrouwen. Maar het levert ook iets op: een stad die niet alleen bestaat uit oplossingen, maar ook uit vragen. Niet alleen uit bouwmassa, maar ook uit geheugen. Niet alleen uit nieuw, maar ook oud. Niet alleen uit systemen, maar ook uit betekenissen.

Het levert een gelaagde stad op. En ligt daar niet de waarde van onze leefomgeving?