Essay

Maarten van Riel

Hoe een Excel-bestand met de titel gesloopt op mijn computer kwam

‘Maandag ben ik nog een keer langs het oude postkantoor gereden. De laatste weken heeft de naderende afbraak me erg triestig gemaakt,’ schreef ene meneer Van Eijck op 9 januari 1975 aan de Tilburgse burgemeester Cees Becht. ‘Uw heeft in Tilburg de naam van sloper. Het mooiste afscheidscadeau van u aan Tilburg zou zijn om onder deze zaak uw schouders te zetten.’

Het begon in 2021 als een zoektocht naar mijn grootvader Frans, een ongeschoolde, halfdove textielarbeider die zijn hele leven in verschillende Tilburgse fabrieken werkte. Zijn leven eindigde tragisch: een paar jaar voor ik werd geboren stapte hij uit het leven. Om een beeld te krijgen van zijn levensloop dook ik in het textielverleden, maar ook in de geschiedenis van de stad. Zodoende dat ik op een avond de brief van meneer Van Eijck zat te lezen, waarin hij treurt om de voorgenomen sloop van het oude postkantoor (uit 1910) in de Willem II-straat, naast de synagoge. Op die manier kon het gebeuren dat er tijdens het schrijven van Het verdriet van Tilburg een Excel-bestand op mijn computer kwam met informatie over de sloopgeschiedenis van de stad.

Cees Becht
Het was bijzonder interessant om de Tilburgse stadsgeschiedenis op te tekenen omdat op een regenachtige zomerdag in 1957 burgemeester Cees Becht ten tonele verscheen. De goedlachse burgervader beschouwde Tilburg als een negentiende-eeuwse industriestad en voorzag problemen voor ‘de textiel’. In 1950 waren er 12.765 arbeiders werkzaam in de Tilburgse textielfabrieken, goed voor de helft van de totale beroepsbevolking. Die periode is dan ook de boeken ingegaan als ‘de gouden jaren’ voor de wolstad van Nederland. Maar toen Becht aantrad zag hij als buitenstaander dat de achtste stad van het land niet langer afhankelijk kon zijn van de textiel omdat het simpelweg geen bestaanszekerheid bood aan de beroepsbevolking – het aantal arbeidsplaatsen in de textielindustrie bleef gelijk terwijl de beroepsbevolking toenam. Bechts scepsis was niet zo vreemd, want eind 1957 gebeurde er iets opvallends: de familie Eras besloot om hun wollenstoffenfabriek aan de Goirkestraat te sluiten vanwege ‘een gebrek aan goede vooruitzichten ten aanzien van lonende productie’. Die aankondiging was er eentje van grote symbolische betekenis, want hun fabriek, opgericht in 1854, was eens de grootste lakenfabriek van de stad met ruim 500 werknemers. Met de sluiting werd de ondergang van de Tilburgse textielindustrie aangekondigd, die door een combinatie van verschillende factoren twintig jaar later bijna volledig was weggevaagd.

‘72-miljoen plan’
Om de stad voor te bereiden voor wat komen ging (en om dat negentiende eeuwse karakter de nek om te draaien) kwam Becht, samen met de gemeenteraad, in 1959 met een grandioos plan. Het was een eenmalige gemeentelijke investering die ‘financieel onrendabel’ was, maar hoogstnoodzakelijk: het achtjarenplan of ‘72-miljoen plan’. Het ambitieuze project was door architect en modernist A. Komter ontwikkeld en behelsde de realisatie van een aantal grote werken, zoals de bouw van twintig schoolgebouwen, diverse spoorwerken, de aanleg van een 35 meter brede binnenring (beter bekend als de cityring) en een oost-westboulevard, alsmede de aanleg van een nieuw industrieterrein, de realisatie van tal van gemeentelijke dienstgebouwen (zoals een stadhuis) en het saneren van de Koningswei. Becht geloofde dat door het ‘72-miljoen plan’ de stad een ‘totaal andere aanschijn’ zou krijgen.

Stadsontwikkelingsplannen in 1960: doorbraak en saneren van de Koningswei. (Bron: Regionaal Archief Tilburg, collectie 484, inventarisnummer 2556.)
Stadsontwikkelingsplannen in 1960: doorbraak en saneren van de Koningswei. (Bron: Regionaal Archief Tilburg, collectie 484, inventarisnummer 2556.)

Tilburg was overigens lang niet de enige stad waar een moderniseringsdrift opborrelde. Vanaf 1959 kwamen er rijkssubsidies beschikbaar voor het saneren van oude stadscentra en in combinatie met de welvaartsgroei en een toename van auto’s werden door heel het land hiervoor plannen opgetekend. De stad Utrecht is ook een treffend voorbeeld als het gaat om ‘stadsvernieuwing’. Het stadsbestuur kwam met allerlei voorstellen en visies ter bevordering van het autoverkeer, zoals het dempen van de hele Singel waarna deze tot rondweg gemaakt kon worden. En hoewel veel plannen sneuvelden (door toedoen van de rijksoverheid), ging het stationsgebied uiteindelijk wel op de schop voor de bouw van Hoog Catharijne. In de Domstad overleefden tal van prachtige gebouwen de vernieuwingsdrang niet, zoals de Van Seypesteijnkazerne en ‘De Utrecht’, het jugendstilpareltje van de stad. Bovendien verdween de Stationswijk en werden de Stadsbuitengracht en Weerdsingel deels gedempt.

Sloopkogel
Op het moment dat de plannen voor Tilburg bekend werden, waren er al een paar infrastructurele projecten gaande, zoals het hoogspoor en de realisatie van het nieuwe treinstation. Toen men begon met het ‘72-miljoen plan’ (dat uiteraard meer zou gaan kosten) werd net de nieuwe schouwburg voltooid als toonbeeld van de moderne doelstelling die Tilburg voor ogen stond. Maar wie wil bouwen moet toch ook slopen. Mede door het ‘72-miljoen plan’ is Bechts regeerperiode de boeken ingegaan als een periode waarin het aanzicht van Tilburg ingrijpend is veranderd. De sloopkogel vloog door de stad en trof onder andere het Sint Elisabeth Gasthuis aan de Gasthuisring (1837), het Moederhuis van de Fraters in diezelfde straat (1845), de intendantswoning in de Paleisstraat (1849), de Boterhal (1888), het neoclassicistische stadhuis (1849) op De Markt, villa Tivoli (1881) aan de Bosscheweg, villa Cecillia (1897) in de Industriestaat, de boerderij van Heerkens (1608), een deel van de Noordstraat en vrijwel de volledige Zomerstraat en volkswijk Koningswei. Was Cees Becht in eerste instantie nog de man die van Tilburg een moderne stad maakte, al in 1962 duikt zijn bijnaam ‘Cees de Sloper’ op en spotte men over het oprichten van een standbeeld: Becht, gemaakt van gewapend schokbeton, meej unne moker in z’n haand.

Sloop van het kantoorgebouw van Levensverzekeringsmaatschappij De Utrecht in Utrecht, 1974. (Bron: W.H.M. Uilenbroek, beeldnummer 827515, Het Utrechts Archief.)
Sloop van het kantoorgebouw van Levensverzekeringsmaatschappij De Utrecht in Utrecht, 1974. (Bron: W.H.M. Uilenbroek, beeldnummer 827515, Het Utrechts Archief.)

Discussie
Sindsdien wordt er over Bechts nalatenschap gediscussieerd: was hij nu een sloper of een bouwer? Om die vraag goed te kunnen benaderen, dien je feitelijk wel het volledige narratief te kennen. Daarmee bedoel ik: je moet weten wat hij daadwerkelijk allemaal heeft gesloopt en ook wat hij had willen slopen. Zo is bekend dat Becht de Vijfsprong had willen “herinrichten”, inclusief de sloop van de fraaie Spaarbank. Dus om te kunnen duiden wat Becht op zijn sloop-kerfstok heeft, zul je een Excel-lijstje moeten opstellen om de discussie correct te kunnen voeren. Het had niet per se meerwaarde voor het boek, maar die sloopdrift fascineerde me en zodoende ontstond er een Excel-bestand met de titel gesloopt op mijn computer.

Wat opvalt

Het was mede door dat Excel-bestand dat er aspecten over de Tilburgse ‘stedenbouw’ opvielen, ontwikkelingen die in sommige gevallen iets vertellen over de stad van vandaag en misschien ook kunnen dienen als ‘lessen uit het verleden’. 

  1. Het slopen werd na het vertrek van Becht gecontinueerd. Direct nadat de Amsterdammer Henk Letschert in 1975 als burgemeester van de stad was geïnstalleerd, verdwenen aan het Korvelplein een nonnenklooster (1895) en het pand waar bierbrouwerij De Posthoorn (1892) in gevestigd was. In de Lange Nieuwstraat werden alle gebouwen van de gas- en elektriciteitsfabriek afgebroken, terwijl elders in de straat het Sint Josephgasthuis (1888), het oude St. Odulphuslyceum (1902) en het Sint Rochusgasthuis (1893) werden gesloopt. En zo ging het door: een koetshuis (1907) aan de Gasthuisring, een bisschoppelijke kweekschool (1887) in de Fraterstraat, Hotel Riche (1917) aan de Heuvel en de burgemeestersvilla (1911) aan de Sint Josephstraat.
  2. Tilburg kreeg twee opeenvolgende transities. Zo rond het moment dat Bechts stadsvernieuwingsproject was afgerond, kwam er een tweede transitieperiode. De textielindustrie én de katholieke kerk hadden het zwaar vanaf de tweede helft van de jaren zeventig, en dus volgde leegstand en sloop. Soms kwamen daardoor gigantische stukken grond vrij in de stad: door fabriekssluitingen kwam bijvoorbeeld een stuk grond van wel zes hectare vrij bij het Korvelplein.
  3. Die tweede transitieperiode kwam op economisch zeer ongunstig moment. In 1976 werd een structuurplan voor de Oude Stad (een groot stadsgebied moest op de schop en de gemeente verwierf 1.000 krotwoningen die gesloopt moesten worden) begroot op 90 miljoen gulden. Maar begin jaren tachtig noopten de economische vooruitzichten tot aanpassing en versobering van de plannen: in 1982 was het benodigde budget al gestegen tot bijna 400 miljoen gulden. Deze financiële moeilijkheden hadden een tweeledig effect. Ten eerste stond een heel aantal textielfabrieken te verkrotten voor ze gesloopt konden worden, zoals Jurgens Textiel in de Tuinstraat en J. Brouwers’ Lakenfabriek in de Korte Schijfstraat. En omdat ze pas in de jaren tachtig gesloopt werden, kwam de realisatie van de nieuwbouw op een economisch zeer ongunstig moment waardoor de Tilburgse binnenstad is opgescheept met talloze fantasieloze complexen waarbij esthetiek van geringschattende waarde was. Er werd soms wel gezocht naar een esthetischer aanpak, maar (ver)bouwen in crisistijd betekende dat de middelen beperkt waren en dat behoud van oude elementen daardoor lang niet altijd mogelijk was: ‘origineel gevelbehoud’ kostte als snel tussen de twee en drie ton.
  4. Er is een generatie Tilburgers die sommige plekken in de stad meerdere keren zien veranderen. Zo zijn er mensen die de Koningswei nog kennen zoals het ooit was; een volksbuurt met Pita Melis als ongekroonde koningin. Na de sanering verrees het Koningsplein, dat inmiddels weer deels gesloopt is en momenteel wordt omgevormd tot een nieuwe Koningswei. Maar denk ook aan de Piushaven, het Louis Bouwmeesterplein, enzovoorts.
  5. Sommige gebouwen hebben een kort leven. Als je bouwjaren en sloopjaren in Excel met elkaar laat communiceren, zie je in een oogopslag dat sommige panden wel heel kort bestaan hebben – een aantal kerken buiten beschouwing gelaten. Treffend voorbeeld is Stadskantoor 3, dat in september 1994 gereed kwam aan de Stadhuisstraat, in de schaduw van de Zwarte Doos. Het gebouw werd door Jo Coenen, op dat moment de stedenbouwkundige supervisor, beschouwd als ‘een meubelstuk’ in het stedelijk erf, net als de Katterug, Stadskantoor 1 en de Heikese Kerk. Het gebouw was o.a. bekleed met blauw geglazuurde bakstenen. Maar heel lang kon de stad niet genieten van het gebouw: in 2016, na 22 jaar, werd Stadskantoor 3 gesloopt om plaats te maken voor de Primark – grote kans dat Stadskantoor 3 inmiddels al uit het collectieve geheugen van de Tilburgers is gewist. En er zijn meer voorbeelden van een soort fastfood onder de stedenbouw: Het Blauwe Gebouw (45 jaar) aan de Besterding, Tilburion (38 jaar) aan de Spoorlaan, de Nederlandse Credietbank (41 jaar) aan de Heuvel, de Emmapassage (28 jaar) en De Vredeburcht (42 jaar) aan de Ringbaan-West.
Boerderij Fouchier (1608-1964) dat werd gesloopt vanwege de bouw van het Maria-ziekenhuis - de jaarankers ontbraken en dus had het pand zijn monumentale waarde verloren. (Bron: Schmidlin, beeldnummer 650575, Regionaal Archief Tilburg.)
Boerderij Fouchier (1608-1964) dat werd gesloopt vanwege de bouw van het Maria-ziekenhuis - de jaarankers ontbraken en dus had het pand zijn monumentale waarde verloren. (Bron: Schmidlin, beeldnummer 650575, Regionaal Archief Tilburg.)

Tilburg Schôônste stad van ’t laand
Becht heeft uiteindelijk de sloop van het oude postkantoor niet tegengehouden. Wel antwoordde hij meneer Van Eijk met een keurig schrijven: ‘Overigens kan ik persoonlijk uw mening niet delen dat dit gebouw gehandhaafd had moeten blijven. Een stad is een levend geheel, waarvan delen afsterven en zich vernieuwen. Dit proces blijft doorgaan. (…) Laten we hopen dat er een bijzonder aantrekkelijke nieuwbouw voor in de plaats komt, zoals dit al eerder in de binnenstad is gebeurd.’

De ironie is natuurlijk dat er nooit nieuwbouw is gekomen op de plek waar het postkantoor stond en bovendien werd in veel gevallen helemaal geen ‘aantrekkelijke nieuwbouw’ gepleegd – hoewel dat altijd een kwestie van smaak is. De Tilburgse Schoonheidscommissie was in ieder geval in 1961 al niet erg gecharmeerd van wat er in de stad werd gebouwd: ‘Over het geheel is het gehalte van de bouwaanvragen in vergelijking met de vorige jaren achteruitgegaan. De beunhazerij in de architectuur neem ook hand over hand toe. Het is de commissie opgevallen dat de architecten, over het algemeen ook vele bekwame architecten, weinig rekening houden met de omgeving, waardoor het totaalbeeld wordt geschaad.’ En in 1962 was het niet veel beter: ‘De Commissie heeft zich niet kunnen verheugen in de kwaliteit van het geleverde werk. Op een enkele uitzondering na was het beneden peil. Het is haar opgevallen dat men in Tilburg zo’n voorliefde heft voor 2e en 3e-rangskrachten. De Commissie is van mening dat een gebrek aan liefde voor het werk een van de grote oorzaken is van de vele mislukkingen. Zij gelooft ook, dat vele principalen van mening zijn, dat een lelijk bouwwerk goedkoop is.’

Al dat gesloopt heeft het imago van Tilburg bepaald. Niet alleen omdat de stad wat krap zit in de monumentale stadsgezichten en panden, maar meer omdat deze gebouwen en plekken vrijwel altijd ontsierd worden door wat minder fraaie bouwwerken – of ‘mislukkingen’ zoals de Schoonheidscommissie ze noemde. Dat straatbeeld is in de regeerperiode van Becht ontstaan en de bewoners van de stad hebben die lotsbepaling geaccepteerd. Of eigenlijk is het verheven tot iets typisch Tilburgs: een combinatie van chauvinisme en maauwen. De eclectische potpourri en de troosteloze pleintjes, hofjes en flatjes werden uiteindelijk door de mensen ‘omarmd’. Het absurdisme van de stad werd een gimmick, de lelijkheid tot zelfspot verheven – je kunt er beter zelf de draak mee steken dan dat een ander dat doet. En daar begon men eigenlijk kort na Bechts vertrek al mee, toen in 1977 een derde couplet werd toegevoegd aan het Tilburgse volkslied uit 1938. Het was dat ene veelzeggende zinnetje uit Piet Heerkens’ gedicht ‘As Tilburg zingt…’ (1941): Tilburg schôônste stad van ’t laand.

De Tilburgse stedenbouwkundige geschiedenis is fascinerend en soms lachwekkend, maar er schuilt ook een waarschuwing uit het verleden in. Laten we hopen dat de gemeente Tilburg soms even terugblikt op dit recente verleden, en dat ze zelf ook een Excel-bestandje op hun computer hebben staan.

Maarten van Riel is historicus en schrijver van Het verdriet in Tilburg. Zijn bijdrage is onderdeel van een nieuwe reeks artikelen Verdieping onder de titel 'De stad die blijft' – waarmee CAST het collectief (her)waarderen van wat er is, wat er was en wat er kan zijn verkent. De reeks richt zich op de stad Tilburg, maar raakt ook bredere thema’s en benaderingen. Daarnaast sluit de reeks aan op onze langer lopende programmalijn 'Verdichten en Voortbouwen'.

Sloop van de Noordhoekse kerk in 1975. (Bron: Ad de Bont, beeldnummer 413_00025, Regionaal Archief Tilburg.)
Sloop van de Noordhoekse kerk in 1975. (Bron: Ad de Bont, beeldnummer 413_00025, Regionaal Archief Tilburg.)
Gesloopt zonder dat de gemeente het doorhad: Villa Trovato, St. Josephstraat 106. (Bron: Gemeente Tilburg, beeldnummer 023268, Regionaal Archief Tilburg.)
Gesloopt zonder dat de gemeente het doorhad: Villa Trovato, St. Josephstraat 106. (Bron: Gemeente Tilburg, beeldnummer 023268, Regionaal Archief Tilburg.)