Interview

Rens van de Plas

Bouwen aan nieuwe gemeenschappen, hoe doe je dat?

Panelgesprek met architect Stephanie Zeulevoet, ontwikkelaar Rob Keijzer, architect Endry van Velzen en stedenbouwer Tom van Tuijn.

De woonopgave noopt tot nadenken. Wat als we collectiever gaan wonen? Wellicht biedt dat kansen voor serieuze verdichting, nieuwe en betaalbare woningen én meer verbinding tussen bewoners. Vier professionals met elk hun eigen expertise – van het ontwikkelen van gemeenschappen tot het opzetten van CPO-projecten – gaan in gesprek over het belang van collectiviteit in de woningbouw.

Sommige mensen rillen al bij het idee van collectief wonen. Zij zijn gehecht aan hun eigen voordeur, hun eigen achtertuin en hun eigen schuttingen. Gemeenschappelijke ruimtes vinden zij niet zo belangrijk. Architect Stephanie Zeulevoet denkt daar anders over. Haar interesse voor collectief wonen werd aangewakkerd in de tijd dat ze nog student was. ‘Toen woonde ik met achttien mensen in een studentenhuis. Er waren zaken die ik op papier nooit had geaccepteerd, zoals twee toiletten en twee douches voor al die mensen. Maar het werkte wel. Daar is bij mij iets begonnen.’

Er kleven een boel voordelen aan collectiviteit, denkt ze. Het is de reden waarom Zeulevoet zelf in een CPO-project gaat wonen: een project gebouwd onder ‘collectief particulier opdrachtgeverschap’. ‘Je kan samen hele toffe dingen delen. Een sauna, een zwembad. Ik ken weinig mensen die een zwembad in de tuin hebben en dan ook nog eens in de stad. Het zit niet per se in het Nederlandse DNA, toch merk ik dat we, om verschillende redenen, steeds meer behoefte hebben om intensief met elkaar samen te wonen.’

Met de stichting BUUR[N] probeert Zeulevoet meer collectieve projecten van de grond te krijgen. Zij zoeken naar geschikte locaties waar burgers in wooncoöperaties zelf kunnen bepalen hoe hun woningen en leefomgeving eruit zien. ‘We proberen eerst de grond te regelen en daarna de groep. Zo’n groep moet dan ook zelf invulling geven aan een grote collectieve binnenruimte waar we altijd vierkante meters voor reserveren.’

"Het zit niet per se in het Nederlandse DNA, toch merk ik dat we, om verschillende redenen, steeds meer behoefte hebben om intensief met elkaar samen te wonen." Stephanie Zeulevoet

Hoge verwachtingen

Als een initiatiefnemer eenmaal aan de slag gaat met collectief wonen dan wekt dat bij de overheid soms hoge verwachtingen, merken de vier experts. ‘Wij kunnen niet al die verwachtingen waarmaken,’, denkt zelfstandig ontwikkelaar Rob Keijzer (HONK). Sommige mensen denken bij collectief wonen nog steeds aan communes, waarbij iedereen alles samen doet. ‘Voor ons is een project goed als je op jezelf kunt zijn als je dat wilt, en je buren kunt tegenkomen als je daar behoefte aan hebt. Beide kwaliteiten moeten er zijn. In een project met vijf woningen op een achterterrein vind ik een collectieve tuin als ontmoetingsplek voldoende gemeenschappelijkheid. Sommige ambtenaren vinden dat heel erg dun: zij verwachten echt een binnenruimte die gedeeld wordt. Dat is bij zulke kleine projecten niet haalbaar.’

Ambtenaren zijn nog lang niet altijd overtuigd van het belang van collectief wonen. ‘De gemeente vindt het nog steeds het makkelijkst om de grond via een tender te verkopen aan de hoogste bieder. Dan komen CPO’s zelden in aanmerking: die kunnen de grond aan de voorkant niet meteen aanbetalen’, ziet architect Endry van Velzen van De Nijl Architecten. ‘Het begint met bewustzijn: daar zijn ze in Zürich en Wenen, maar ook in Amsterdam, wel een stukje verder mee dan in de rest van Nederland. Het is lastig om dat ambtelijk apparaat aan de gang te krijgen.’

En ja, soms heeft het met politieke kleur te maken, merkt hij. ‘Rechts vindt dat de markt het moet regelen, links zegt dat de gemeente niet voor zulke bevoorrechte groepen hoeft op te komen. Mensen die intern dwarsliggen grijpen veel motieven aan, zoals woningnood, om zo weinig mogelijk collectieve projecten toe te staan.’ En dat terwijl het succes van collectief wonen deels van die gemeente afhankelijk is. In München kan het wel: daar wijst de gemeente specifieke kavels aan om collectief bouwen mogelijk te maken.

Waarom ontbeert Nederland eigenlijk een wooncoöperatiecultuur, zoals Zwitserland en Oostenrijk die wel kennen? ‘Het debat daarover is heel erg gefixeerd op identiteit’, zegt Van Velzen. ‘De groepen die het hardst roepen streven een ideaal van supercollectiviteit na. Daarmee wordt het onnodig exclusief.’ Zeulevoet vult aan: ‘De focus op sociale huur maakt het heel niche. In Zwitserland gaat het juist om complexen met een doorgaans minder specifieke identiteit of niche. Rijkere mensen wonen daar soms ook in een coöperatie.’ Maar in die landen zit er soms ook een professioneel beheerapparaat op zo’n coöperatie. Probeer dat in Nederland maar eens te realiseren.

Burgerijpad Tilburg. Ontwerpende architecten:  ArchitectuurMAKEN, Bureau Ha Architecten, Baudoin van Alphen Bergers Architecten, Jan Couwenberg Architectuur, Wolfs Architecten, ARCHES Architecten, Bedaux de Brouwer Architecten, Studio Space Architecten, Joris Hoogstede Architectuur i.s.m. Joost Pijnenborg, QUBE Studio Architecten  Planopzet, supervisor en uitwerkend architect:  De Nijl Architecten. Foto: Jannes Linders
Burgerijpad Tilburg. Ontwerpende architecten: ArchitectuurMAKEN, Bureau Ha Architecten, Baudoin van Alphen Bergers Architecten, Jan Couwenberg Architectuur, Wolfs Architecten, ARCHES Architecten, Bedaux de Brouwer Architecten, Studio Space Architecten, Joris Hoogstede Architectuur i.s.m. Joost Pijnenborg, QUBE Studio Architecten Planopzet, supervisor en uitwerkend architect: De Nijl Architecten. Foto: Jannes Linders

Waar voor je geld

Bouwen in CPO-verband en gemeenschappelijk bouwen zijn niet noodzakelijk dezelfde dingen. Wie in een CPO-vereniging zit, zit namelijk niet altijd op kopjes koffie met de buren te wachten, zegt Van Velzen. Hij was uitwerkend architect bij het CPO Burgerijpad in Tilburg. ‘We hebben bij dat project een lans willen breken voor een zekere mate van collectiviteit, zoals een collectieve tuin. Die mensen hadden daar geen zin in. We hebben ook gemerkt dat mensen daar enorm gestrest konden raken door de keuzes die ze gezamenlijk moesten maken. Ze wilden allemaal waar voor hun geld krijgen. Het is belangrijk om de groepsdynamiek goed te managen.’

Een CPO is dus vooral gericht op collectief ontwikkelen en niet per se op collectief wonen, waarbij de lol vaak is dat mensen hun eigen woning kunnen vormgeven. Maar ook niet altijd, zegt Van Velzen. ‘In Dordrecht heb ik collectief ontwikkeld met een groep mensen die samen oud wilde worden op een plek. Allemaal een eigen woning én een aantal gedeelde ruimtes. Die groep kon dat ook betalen. Voor een goede groepsdynamiek helpt het om mensen lid te maken van een vereniging, een bestuur aan te stellen en een financieel kader af te spreken. Dat bestuur mag besluiten nemen zolang ze binnen dat kader blijven. Dat geeft enorm veel rust bij alle betrokkenen.’

Het kan ook lonen om een CPO-project niet meteen met álle betrokkenen op poten te zetten, zegt stedenbouwer Tom van Tuijn. ‘Bij een traditionele CPO zou iedereen de kleur van zijn eigen voordeur en dakrand mogen kiezen. Bij ons project Meer en Deel Vredeoord in Eindhoven hebben wij gezegd: laat van de veertig huishoudens er vijf starten als wegvoorbereiders en laat de groep dan stapsgewijs groeien. Je ziet dat zij iets anders bedenken dan traditionele bouwers: we hebben een complex in houtbouw gemaakt met een innovatief warmtesysteem. Dat was er met een projectontwikkelaar nooit gekomen.’

"Voor ons is een project goed als je op jezelf kunt zijn als je dat wilt, en je buren kunt tegenkomen als je daar behoefte aan hebt. Beide kwaliteiten moeten er zijn." Rob Keijzer

Kas&Co, INBO. Foto: Rufus de Vries
Kas&Co, INBO. Foto: Rufus de Vries

Samen tuinieren

De vier bouwers en ontwerpers merken echter dat financiële redenen steeds vaker naar de achtergrond verdwijnen als mensen collectief willen wonen. Onderlinge verbinding, een verlangen naar meer gemeenschapsgevoel, neemt de overhand. ‘Een tuin met elkaar delen vinden mensen al heel fijn’, zegt architect Zeulevoet. ‘In Rijswijk hebben we een woonproject ontwikkeld waarbij iedereen een kleine tuin heeft, maar waar ook een grote moestuin gedeeld wordt. De groenten uit die tuin leggen ze in een grote schuur waar iedereen groenten uit mag pakken. Zo’n schuur kost natuurlijk bijna niks, maar creëert wel extra betrokkenheid in de wijk.’

Het lijkt soms behoorlijk voor de hand te liggen om iets in te leveren voor een stukje saamhorigheidsgevoel. ‘Al mijn buren hebben een speelhuisje op tien vierkante meter in hun achtertuin staan. Eigenlijk is dat heel raar. Die kinderen kunnen met elkaar spelen. Waarom staan we niet allemaal tien vierkante meter af voor collectief gebied?’ De tussenruimte moet anders ontworpen worden, denkt Van Tuijn.

Bij het project Meer en Deel zit de collectiviteit ’m juist in het feit dat er meerdere generaties wonen. ‘Daar wonen mensen tussen de twee maanden oud en de 92 jaar. Jong en oud helpen elkaar van nature. Dat romantiseer ik niet, dat gebeurt daar gewoon’, zegt hij. Ook bij KAS&CO in Utrecht, van architectenbureau INBO, is er sprake van meerdere generaties in één project. ‘Mensen passen daar op elkaars kinderen en vieren elkaars verjaardagen in de gemeenschappelijke ruimte: een kas in de gedeelde binnentuin’, ziet Zeulevoet.‘Het is wel belangrijk dat zo’n gemeenschappelijke ruimte op een goede plek zit. Je moet ’m niet wegstoppen in de berging, dan heeft het geen zin’, zegt ze. ‘Op het NRE-terrein is nu een collectieve logeerkamer, daar durfden inwoners echt andere keuzes te maken’, vult Van Tuijn aan.

Meerendeel, Van Tuijn Stedenbouw en Werkstatt. Foto: Bram Berkien
Meerendeel, Van Tuijn Stedenbouw en Werkstatt. Foto: Bram Berkien

Ontmoetingen organiseren

Volgens ontwikkelaar Keijzer gaat het er vooral om dat je doorhebt hoe je als ontwikkelaar het beste ontmoeting kunt organiseren. Een gemeenschappelijke verblijfsruimte is daarom niet per se een must. Zorg dat je de route naar de woning zo ontwerpt dat mensen elkaar daar kunnen tegenkomen, zoals bij Moerenburcht. Dan maak je ook al winst, denkt Keijzer. Keijzer noemt een complex waarbij de de gemeenschappelijke ruimte aan de achtertuin ligt. Om te zorgen dat iedereen via deze ruimte naar zijn woning gaat, beschikt het complex niet over een entree aan de voorzijde. Iedereen moet achterom naar binnen.

Zo staat Van Velzen er ook in: een gevoel van gemeenschappelijkheid kan het idee van één ruimte altijd overstijgen. ‘Enkele CPO’s waar ik betrokken bij geweest ben, hebben helemaal geen gemeenschappelijke ruimte. Volgens mij is vooral het groepsproces heel vormend. Als je elke maand moet vergaderen, doet dat wel wat met de onderlinge betrokkenheid.’

Bewoners moeten zich dus committeren aan de werkvorm. Van Tuijn wilde voor die toewijding zorgen door enkele basale keuzes uit te stellen. ‘De eerste maanden mocht niemand zeggen op welke hoek ze wilden wonen. Het collectieve belang woog het zwaarst, het individuele belang kwam pas op een tweede plek. Je ziet dan ook dat mensen afhaken die deze vorm van wonen niet prettig vinden.’

Bij het project STEK in Den Bosch werden toekomstige bewoners onderworpen aan de STEK-test. ‘Geïnteresseerde bewoners kregen een lijstje met vragen. We vroegen bijvoorbeeld: wil je een eigen auto voor de deur? Aan het einde van dat lijstje kwam een advies: STEK past bij jou, of niet. Dat is heel confronterend, maar wel duidelijk.’ Zo trokken de ontwikkelaars alleen de mensen aan die zich ook bewust voor die collectiviteit wilden inzetten, vertelt Van Tuijn. ‘De wijk moet ook beter worden als de ontwikkelaars en architecten weer weg zijn. Co-evolutie, noemen we dat.’

Moerenburcht, HONK
Moerenburcht, HONK

Bewoners mixen

Gemeenten vinden het misschien nog lastig om collectieve woonvormen een plekje in hun beleid te geven, maar woningcorporaties proberen er al voorzichtig meer mee te experimenteren. Bij het woonproject Space-S in Eindhoven, bijvoorbeeld. Zeulevoet: ‘Wooncorporatie Woonbedrijf wilde zien wie er op die plot in Eindhoven wilde wonen. Ze staken een bord in de grond en riepen mensen op om zich aan te melden. Daar kwamen reacties op van heel veel verschillende mensen, van studenten tot senioren.’

Met alle geïnteresseerde bewoners zijn Woonbedrijf en de architecten aan de slag gegaan met een ontwerp. Er werden zeven gebouwen gepland. ‘We dachten: misschien willen mensen met dezelfde leefstijl bij elkaar in een gebouw wonen. Maar die mensen wilden dat helemaal niet: die hadden elkaar in het voortraject al leren kennen en zeiden dat ze graag naast elkaar wilden wonen. Er kwamen mensen met autisme in de gebouwen te wonen. Zij zeiden ook: laat ons maar verspreid over het complex wonen, wij hoeven niet per se onze eigen verdieping.’

Afhankelijk van hoe sterk de potentiële bewoners participeerden, kregen ze een positie op de ranglijst. Het bleek een ideaal model om de samenhang bij sociale huurwoningen te versterken. ‘Je ziet toch dat de woningcorporaties collectiviteit soms risicovol vinden, maar in Space-S lijken mensen elkaar beter te kennen en elkaar aan te spreken. Ook als iemand er een half jaar woont, kent hij de geschiedenis van het concept. Hij kan precies vertellen hoe Space-S vroeger ontstaan is. Zeker een kwart van de bewoners is ontzettend actief, de rest lift daarop mee.’

NRE-terrein, Van Tuijn Stedenbouw. Foto: Mari Durieux
NRE-terrein, Van Tuijn Stedenbouw. Foto: Mari Durieux

"De gemeente vindt het nog steeds het makkelijkst om de grond via een tender te verkopen aan de hoogste bieder. Dan komen CPO’s zelden in aanmerking: die kunnen de grond aan de voorkant niet meteen aanbetalen." Endry van Velzen

Cultuur in stand houden

Hoe dan ook wordt gemeenschappelijkheid door alle experts onderschreven als kwaliteit en kans, niet alleen voor blijvende woningen. ‘Ik heb projecten gezien waarbij flexwoningen zijn gebouwd en waar niks aan gemeenschappelijkheid gedaan werd. Dat is alles wat je niet wil: bewoners zijn daar vaak ook ontevreden over.’

Een van de belangrijkste vragen is hoe je een gemeenschapsgevoel kunt behouden als mensen gaan verhuizen. Bij een collectief dat koopwoningen bouwt kunnen eigenaren hun huis natuurlijk ooit weer op Funda zetten. ‘Moeten nieuwe bewoners dan eerst op gesprek komen?’, vraagt Zeulevoet zich af. Keijzer wil als ontwikkelaar vooral uit een zo groot mogelijke vijver kopers vissen. ‘Ik ga niet zeggen: je móet hier collectief wonen. Het is vooral een extra kwaliteit. Ik heb ook eens een koper gehad die heel nerveus werd van het feit dat hij zich tot negen andere kopers moest verhouden. Die koopt het dan niet.’

Keijzer woont zelf in een hofje waar, sinds hij er woont, twee huizen weer zijn verkocht aan andere mensen. ‘De cultuur is wel dat we dingen samen doen: de kerstboom opzetten of een barbecue organiseren. Als er nieuwe mensen komt wonen, betrekken we die er bij. Als je een collectief ontwikkelplan aangaat, moet je je af en toe ook extra inzetten om die cultuur in stand te houden’, denkt hij.

Meerendeel, Van Tuijn Stedenbouw en Werkstatt. Foto: Bram Berkien
Meerendeel, Van Tuijn Stedenbouw en Werkstatt. Foto: Bram Berkien

Zeker in dorpen is er heel wat voor te zeggen dat inwoners in kleinere groepjes gaan samenleven [...] In Biezenmortel werken we aan meer geclusterde woonvormen met veel ruimte voor het landschap. We proberen nieuwe buurtschapjes te bouwen en de woningbouw te koppelen aan een verbeterde leefkwaliteit voor alle inwoners." Tom van Tuijn

Buurtschapjes bouwen

De ideale grootte om CPO’s mee te ontwikkelen is een groep van tien tot vijftien mensen, denkt Van Velzen. ‘Zeker in Brabant zijn er veel stukken grond die vallen tussen een klein en een groot kavel. Dat is voor CPO’s ideaal, ze zorgen voor schaal in de stad.’ Het kunnen overigens wel grotere groepen zijn, maar dan moet je al snel aan subgroepen gaan werken wil je een beetje een collectief gevoel bewaren. ‘Collectiviteit met honderden mensen wordt lastig.’

Zeker in dorpen is er heel wat voor te zeggen dat inwoners in kleinere groepjes gaan samenleven, denkt ook Van Tuijn. Hij is in Biezenmortel aan de slag, een dorp waar ongeveer 600 woningen moeten worden bijgebouwd. ‘Dat worden veel meer geclusterde woonvormen met veel ruimte voor het landschap. We proberen nieuwe buurtschapjes te bouwen en de woningbouw te koppelen aan een verbeterde leefkwaliteit voor alle inwoners’, zegt hij.

‘We willen voorkomen dat de inwoners voelen dat de tussenruimte niet van hen is, dus stellen we bewoners in staat om invloed uit te op hun omgeving. Dat kan ruimtelijk zijn, door te bouwen in kleinschalige buurtschappen’, zegt Van Tuijn. ‘Maar het zit in meer dan alleen een goed ontwerp. Het gaat over een cultuur opbouwen, bewoners bewust te maken van wat hier kan. We zien een buurt voor ons die juist met de jaren beter wordt en mag veranderen, dat is iets wat je uiteindelijk met het hele dorp moet doen.’

Space-S, INBO. Foto: Mitchell van Eijk
Space-S, INBO. Foto: Mitchell van Eijk

Goede moed

Het viertal vind in ieder geval dat ze goede moed moeten houden. Ja, bouwen in collectief heeft nog ontzettend veel uitdagingen, maar deze tak heeft nu eenmaal kartrekkers nodig. ‘Sommige dingen in deze wereld gaan niet zo goed’, zegt Keijzer. ‘Op het meeste heb heb ik geen invloed, maar wel op hoe we bouwen. Ik geloof dat mensen het in het algemeen leuk vinden om iemand anders te ontmoeten. En ik denk dat wij allemaal willen laten zien wat daar de meerwaarde van is.’

Dit panelgesprek is onderdeel van een reeks van artikelen over ‘wonen als collectieve en culturele opgave’, waarmee CAST nieuwe perspectieven en een gedeelde verantwoordelijkheid in de aanpak van de wooncrisis verkent.